Wet op de Raad van State
Artikel 8
1
Alvorens hun ambt te aanvaarden leggen de vice-president, de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst in handen van de Koning de volgende eed (verklaring en belofte) af:
"Ik zweer (verklaar) dat ik, tot het verkrijgen van mijn aanstelling, middellijk noch onmiddellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, aan iemand iets heb gegeven of beloofd.
Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, van niemand enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen, middellijk of onmiddellijk.
Ik zweer (beloof) trouw aan de Koning, dat ik het Statuut voor het Koninkrijk en de Grondwet steeds zal helpen onderhouden en mijn ambt met eerlijkheid, nauwgezetheid en onpartijdigheid zal vervullen.
Zo waarlijk helpe mij God almachtig!"
(Dat verklaar en beloof ik").
2
Deze eed (verklaring en belofte) kan door de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst ook worden afgelegd in een vergadering van de Raad in handen van de vice-president, daartoe door de Koning gemachtigd.
Jurisprudentie bij dit artikel
- Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.
- Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.